Immovably Centred
De Appel, Amsterdam
Theatergroep Mugmetdegoudentand presenteert in samenwerking met stichting De Appel Immovably Centred, een cross-over van theater en beeldende kunst door Arnoud Holleman.
Voor de serie performances in de Appel heeft Arnoud Holleman verscheidene acteurs, theatermakers, curatoren en museumdirecteuren gevraagd in duo’s de door hem geschreven tekst voor te lezen. De titel “Immovably Centred” is afgeleid van het motto dat Rainer Maria Rilke gebruikte voor zijn biografie over Auguste Rodin: ‘The hero is he who is immovably centred’. De beeldhouwer wordt daarin door Rilke neergezet als bovenmenselijk genie. In de tekst “Immovably Centred” van Arnoud Holleman wordt een hedendaags kunstenaar opgevoerd die zich nog steeds identificeert met dit type kunstenaarschap. De verkleefde relatie tussen grootheidswaan en mislukkingsfantasie die hiervan het gevolg is, wordt nauwgezet ontleed.
Opening op zondag 1 juni om 17.00 uur in De Appel. Speeldata: 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 11 juni.
Performers:
Debbie Korper, actrice. Marcel Musters, acteur. Gerardjan Rijnders, regisseur. Joke Tjalsma, actrice. Marian Boyer, directeur platform Theaterauteurs. Beppie Melissen, actrice. Jacqueline Blom, actrice. Ton Kas, acteur. Hans Aarsman, schrijver/fotograaf. Tom Jansen, acteur. Cas Enklaar, acteur. Maureen Teeuwen, actrice. Sophie Berrebi, schrijver/curator. Nickel van Duijvenboden, schrijver/kunstenaar. Ann Demeester, directeur de Appel. Axel Rüger, directeur van Goghmuseum.
Video software and technical support: Geert Jan van Ouwendorp.
In Immovably Centred wordt Rilke verschillende keren geciteerd, waarvoor gebruik werd gemaakt van:
AUGUSTE RODIN von RAINER MARIA RILKE Leipzig: Insel Verlag, 1913
Nederlandse vertaling van Philip van der Eijk and Willem Bierman SUN, Nijmegen 1990.
Cover article by Edzard Mik. NRC Cultural Supplement of june 13, 2008.
Installation view
Performances by Axel Rüger and Maureen Teeuwen.
Immovably Centred
Nou, mooie boel. De hoeveelheid conversatie op aarde is eindeloos, maar wat krijgen wij? Niks. Alles weggegooid. Subsidie teruggegeven. Het is mislukt.
Mooi hoor. Benieuwd wanneer het je wel lukt. Òf het je lukt. En of ik dat in dit leven nog ga meemaken.
Zo ijdel. Zo slap. Zo zonder ruggengraat.
En oooh wat ben je ondertussen ongelukkig. Op die laptop van je.
Denk je echt dat het iets uitmaakt, één kunstwerk meer of minder? Dacht het niet. Maar jij denkt van wel. Je hele leven in dienst van een meesterwerk voor de mensheid die daar niet op zit te wachten. Tegen de klippen op als een werkmier informatie verzamelen, verbanden leggen, betekenis geven. Beelden maken, omwille van een idiote ambitie.
Godje spelen. Dat is het. Of je God zelf bent.
Ik vraag me af waarom jij zo vrijwillig meewerkt aan wat uiteindelijk je eigen ondergang zal zijn. Want eigenlijk weet je het zelf best. Zie je ook wel dat het met je carrière niet echt lekker gaat, dat je ‘je brood in anonimiteit verdienen moet’. Maar wat kun je anders? Denk jij. Je bent kunstenaar en je maakt kunst, denk jij. Daar heb je voor gekozen. Je gaat elke dag naar je studio en produceert. Want dat is belangrijk. Dat je dingen maakt. Tekent, schildert, boetseert, hakt, fotografeert, filmt, monteert.
En wanneer het visueel niet vlotten wil, schrijf je het op. Aan het ontbijt verkondig je plechtig dat het zuiver visuele allang niet meer als uiterste grens van het modern kunstenaarschap erkend wordt. Dat het gaat om reflectie en research.
Nou dan ben je zeker door de wekker heen geslapen. Je doet of het een visionaire move is om de hele beeldende kunst in het kielzog van je eigen ‘fascinerende ontwikkeling’ naar het volgende plan te trekken. Maar was het maar zo. Zo innovatief ben je nou ook weer niet. Hoogstens trendgevoelig. Je surft een beetje mee op de tijdgeest. Je snuffelt aan wat anderen al veel en veel grondiger onderzocht hebben en noemt dat out of the box denken.
Wat een zelfbedrog. En de wereld maar wachten.
En op dagen dat er ook geen inkt in het potje zit, dan ruim je op. Dat je er klaar voor bent wanneer Gods doorgeefluikje opengaat. Als het echte scheppen niet lukt kun je altijd nog voorwaarden scheppen – zeg jij. Maar al die jaren dat ik jou nu bezig zie, zie ik niets anders dan een eindeloze stroom van veelal dezelfde spullen door je handen gaan. En ideetjes door je hoofd. In een ruimte van nog geen zes bij zes meter. Opgestuwd door een onwrikbaar stilstaand idee dat jij er ‘iets’ mee moet ‘doen’.
Van niets iets maken. En denken is in dit proces meer een denken dat aan het denken vooraf gaat – denk jij. Jij volgt je intuïtie – zeg jij.
Kopje koffie erbij. Ik trek het niet meer.
Denken dat aan denken vooraf gaat...? Het zou veel moediger van je zijn om dat vermeende zelfinzicht van je als vegetatief te omschrijven. Want consequenties trekken ho maar. Jouw werk is één grote artistieke omgebouwde overlevingsstrategie. Je filosofietjes zijn nooit meer dan wikipedia-gewauwel over onbewust gemaakte stappen in je leven.
Ik hoor het wel hoor, dat geprevel als je bezig bent. Jij zit jezelf moed in te praten. Zo moet het. Kijk. Zo. Zie je? Goed zo. Je kunt het. Dat is wat je tegen jezelf zegt.
Je voiceover lult het allemaal wel aan elkaar. Niets aan de hand, als in een documentaire over hertjes op de Veluwe. Maar hoe meer je behoefte aan zelfbevestiging hebt, hoe meer die stem verandert in die van een opgewonden sportverslaggever. Een hysterisch opgewonden stem die van elke handeling ter plekke een historische gebeurtenis maakt: Ja dames en heren hij pakt iets uit de stapel die voor hem ligt, wat is het, het is een stuk papier, het lijkt wel een foto, het is een foto van hemzelf en hij pakt de schaar en de vraag is dus niet of hij zal knippen maar waar hij zal knippen en wanneer en daar gaat de schaar al het papier in en hij knipt en het is raak! Dwars door het papier!! Dwars door zijn eigen gezicht!! Werkelijk geniaal!!! Wat een betekenis en ontroerend staaltje vakwerk en genot om mee te maken beste mensen!!!!
Maakt niet uit of je aan het scheppen bent of een patience legt.
Bij de afwezigheid van een vastomlijnd en sturend thema, vertel jij jezelf, en mij, en al die anderen, jaar in jaar uit dat je doet wat je leuk vindt. Dat de betekenis achteraf wel komt. Je durft geen visie te hebben, zeg jij. Jij stroomt en dus stroomt je werk. Jouw meesterwerk zal fluïde zijn.
Op die manier is je werk een remspoor van soms gelukkig soms ongelukkig uitgepakte goede bedoelingen en jij houdt jezelf voor dat je pogingen uiteindelijk, op de zeer lange termijn, waarschijnlijk pas na je dood, tot een coherent oeuvre zullen leiden. Dat is het moment waarop de goegemeente zal inzien dat de verlosser al die tijd onder ons is geweest en dat we hem niet herkend hebben.
Dat is althans de gedachte waar jij jezelf aan vastklampt, want de werkelijkheid is ondertussen zo dat bitter weinig van je werk zijn weg naar buiten vindt. Jouw talent wordt niet gesteund door dat andere talent, om anderen medeplichtig te maken. Jouw werk bestaat, tussen miljoenen kunstwerken van tienduizenden andere kunstenaars. En daar is het wel een beetje mee gezegd. En jij weet dat. Dondersgoed. Als het al een onderdeel is van een groter netwerk van museumdirecteuren, galeriehouders, curatoren en journalisten, dan in zeer beperkte mate.
Je groet ze wel op openingen – van anderen – en dan wuiven ze wel terug, maar ze bellen je niet. Jij wordt nooit gebeld. Als wij naar de film gaan kan jij je mobieltje rustig aan laten staan.
Zo gaat het al jaren, maar slechts af en toe betrap jij jezelf op een vaag besef dat het zo waarschijnlijk ook nog jaren door zal gaan. Een heel enkele keer maar durf jij jezelf dan de vraag te stellen of jij jezelf nog zou kunnen verrassen, maar voor je daar antwoord op kan geven ben je alweer in denial teruggevallen.
Ik denk van niet. Weet zeker van niet, dat jij jezelf ooit nog zal kunnen verrassen. Ik geloof dat wanneer je langdurig wordt blootgesteld aan bepaalde omstandigheden, er psychologische mechanismes in werking treden, die als een soort overlevingstactiek onderdeel worden van de eigen moraal. Zeker wanneer ze zich zoals in jouw geval voordoen als de ‘positieve waarden’ van het kunstenaarschap.
Daarmee verberg je voor jezelf en voor anderen dat het nobele streven naar het hogere slechts grootheidswanen zijn die voortkomen uit een ordinaire strijd om te overleven. Daardoor is verandering extra moeilijk, want wie zal er ooit tegen de hooggestemdheid van de kunst bezwaar willen maken?
Dit gezegd hebbende zijn we op een punt aangekomen dat jij moet erkennen dat zowel jouw grootheidswanen als de aanhoudende gevoelens van zondigheid, nietigheid en schuld die daarmee gepaard gaan overlevingstactieken zijn van iemand die in permanente staat van beleg verkeert. Jij moet in je leven het idee behouden dat je controle kan uitoefenen op je eigen situatie. Wanneer jij immers zou erkennen dat je situatie niet door jezelf, maar door anderen of door omstandigheden bepaald worden, dan zou je geestelijk het loodje leggen.
Maar, maakt het iets uit? Zelfs al zou jij erkennen de werkelijkheid niet onder ogen te willen zien, laat jij de betekenis daarvan niet werkelijk tot je doordringen: all you do is re-arranging the deckchairs on the Titanic. Want dan zou je immers moeten erkennen dat jouw leven zoals je het tot nu toe geleefd hebt berust op waanideeën, die zich in de loop der jaren niet in de buitenwereld als werkelijkheid gemanifesteerd hebben.
Je kunt niet terug, maar ook niet vooruit. Muurvast.
Was ballerina geworden. Dan had je vanzelf wel op je tenen gelopen. Dan was op je bek gaan part of life geworden.
Maisje, als je falt, altaid wat fan maken.
Het enige wat jij nu nog zou kunnen doen is te besluiten om die overlevingstactiek die jou al die jaren in haar greep heeft gehouden, het laveren tussen grootheidswaan en het gevoel van totale mislukking, tot thema van je werk te verheffen. Dat is het enige ‘iets’ wat jij werkelijk moet ‘doen’ om er toch nog ‘iets’ van te ‘maken’. Use your defect.
Altaid wat fan maken. Maar of dat ook ooit een grotere betekenis heeft of zal krijgen buiten jezelf en buiten de muren van je atelier, of het dan de werkelijkheid of een waan laat zien, of jij behalve geroepen ook uitverkoren bent, zal mij worst zijn. Ik vind het allemaal goed, als het maar niet onder m’n neus is.
Je eten staat in het kookboek.
Ik ben niet pedant. Het is gewoon zo.
Het begin idee is gewoon niet goed. De koorknaap van Donatello laten praten. Omdat jij hem op de akademie hebt na moeten boetseren - autobiografisch doet het altijd goed in de kunst denk jij. En waarom koos je toen voor Donatello? Omdat Donatello één van de voorbeelden was van Rodin, die op zijn beurt weer jouw grote voorbeeld is. Of was. Toen. Ooit. Vroeger.
Rodin wilde de breuk met het verleden restaureren en dus wil jij óók de breuk met het verleden restaureren. Voor minder doe je het niet. Maar dan wel anders natuurlijk, apart, eigensoortig, van dat je zegt hé... de tijdgeest bij de lurven.
Goed idee zeg. Nu de vorm nog.
Waarom zo ingewikkeld? Als tijdgeest onvermogen is heb je hem precies bij de kladden.
De koorknaap van Donatello laten praten. Eigentijds hoor. En maar praten die koorknaap. In de vorm van woorden die uit m’n mond komen. Het live moment benadrukken. Een mens, maar hol van binnen.
En in die leegte een bewustzijn als een archief, een Wunderkammer, een database. Anderhalf uur lang mooie dingen oplepelen over wat ik allemaal voel, of zoiets, over wat er allemaal door mijn holle zelfje heen gaat.
Ambitieus, voor iemand die zegt geen visie te durven hebben.
Een klikobak van losse flarden die allemaal o zo interessant zijn, maar een regie ontberen. Als dat geen zelfportret is.
Je staat gewoon niet boven je materiaal.
Zo’n berg research, maar geen personage om het aan op te hangen. Geen drama of psychologische ontwikkeling. Niks. En om dat te verbloemen laag over laag over laag.
Had me laten zingen, dan had ik tenminste gedaan waar ik goed in ben. Gewoon een simpel deuntje was al genoeg geweest. Dan hadden de mensen nog ergens van kunnen genieten.
Maar nee hoor, het moest hooggestemder, fijnbesnaarder, conceptueler. Het moest over kunst gaan.
Als dat bewustzijn is kun je beter op vier mei twee minuten praten en de rest van het jaar je bek houden.
Jij wilt het persoonlijk? Dan zul je het krijgen ook. Ik zal het je vertellen. Allemaal.
Stel dat roem de som van alle misverstanden is die zich rond een nieuwe naam verzamelen, is het uitblijven van roem dan gebaseerd op meer of minder misverstand?
Jij bent veertien, je moeder is dan drieënvijftig.
Toen je moeder dertig was en ongetrouwd nog, ging zij op de brommer op vakantie, naar de Rivièra. Lekker savoir vivre! Zalig!
Op de terugweg doet ze Parijs aan en bezoekt daar Musée Rodin. Ze koopt een kaartje, gaat naar binnen, deurtje open, en is diep onder de indruk van de meester wiens naam in die jaren een doorstart maakt naar het soort onsterfelijkheid wat we tegenwoordig als branding kennen: de naam belangrijker dan wat er op het knaapje hangt.
Wat het werk van Rodin werkelijk bij je moeder teweeg brengt weten we niet, zelf heeft ze geen artistieke aspiraties, ze houdt ook geen dagboek bij, maar we weten wel dat zij in het museumwinkeltje links van de ingang twee boeken koopt, ze ergens tussen haar kampeerspullen achter op de brommer propt en mee terug neemt naar Den Haag, ze daar wellicht nog een paar keer inkijkt, ze dan in de boekenkast zet en langzaamaan vergeet. De jaren gaan voorbij en de boeken worden alleen nog uit de kast gehaald bij verhuizingen.
Ze vindt een man. Jouw vader. Ze trouwen. Veertien jaar na jouw geboorte zijn de twee boeken uit Parijs terecht gekomen op de onderste plank van een boekenkast diep in de provincie.
Waar ze door jou op een zondagmiddag worden gevonden.
Want wat deed jij toen je veertien was?
Je lag op de grond, voornamelijk. De hormonen gieren door je lijf en je weet je letterlijk geen houding aan te nemen. Met jezelf niet, met de wereld niet en met het leven wat die twee met elkaar moet gaan verbinden al helemaal niet. Daarom lig je daar, op de grond, bij voorkeur op lange saaie zondagmiddagen. Je voelt de kouwe plavuizen door je kleren heen.
En als je moeder uit de keuken roept In Godsnaam doe iets! klinkt dat van ver, heel ver weg. Zij kan niet bevroeden dat je op dat moment op het punt staat iets te doen – en nog in Gods naam ook – dat de rest van je verdere leven zal bepalen.
Je ogen glijden over de ruggen van de boeken, waarachter zich stuk voor stuk onbekende, bedreigende werelden verschuilen, omdat je ze niet kent, behalve dan De Kabouter van Rien Poortvliet. Je gaat dit keer aan die opvallende rooie rug voorbij en stopt bij de twee boeken die je moeder ooit de moeite waard heeft gevonden om op de brommer van Parijs mee naar Den Haag te nemen. Je pakt ze uit de kast en bekijkt ze. De ruggen zijn verkleurd, het bindwerk ongeknakt.
Je pakt het grootste boek als eerste. Rodin, staat er. Die ken je. En de foto op de voorkant ken je ook. In de stad waar je naar school gaat staat dat beeld voor de ingang van het museum: Balzac. Geen idee wie dat is. Weet jij veel. Weet jij veel dat Rodin deze Balzac nooit met z’n vingers heeft aangeraakt. Jij weet helemaal niks nog. Je ligt op de grond, je bent veertien, je moet je eerste orgasme nog krijgen en bent voorlopig alleen onder de indruk van het theatrale pathos in de pose van Balzac, de schrijver van La Comedie Humaine, waar je ook nog nooit van gehoord hebt, maar waar je zonder het te weten al deel van uitmaakt. En hoe!
Het fotoboek dat je inkijkt is uit de vijftiger jaren. De beelden van Rodin zijn in zwart/wit gefotografeerd en volgens de mode van die tijd is het contrast tussen licht en donker sterk aangezet. Theaterlicht, waardoor de existentiële nood van de lichaamshoudingen nog eens extra benadrukt wordt. De beelden lijken allemaal te vallen, zich niet van de zwaartekracht los te kunnen maken. Net als jij, die daar ligt op de grond, in dead body posture, maar geen yogaleraar in de buurt om je dat te vertellen. Je vindt de foto’s mooi en houdt van Rodin.
Het andere boek is minder duidelijk. De cover is egaal donkerblauw en op de zwarte rug staat in dof geworden gouden letters: Rainer Maria Rilke ~ Rodin. De laatste ken je, maar wie de eerste is? Wederom geen idee. Is het een man? Wat doet dan die meisjesnaam in het midden? Of zijn het drie personen, Rainer, Maria en Rilke die over Rodin schrijven? Zijn het de drie kinderen van Rodin? Je snapt het niet. Als je het boek openslaat is er alleen tekst. In het Duits. Je spreekt geen Duits. Nog niet gehad op school. Volgend jaar pas. Als je het fotoboek van Rodin niet gelijktijdig uit de kast had gepakt had je dit boek nooit ingekeken, maar nu je ze samen bekijkt, ben je nieuwsgierig naar wat er staat. Misschien niet eens zozeer om wat er staat, maar of het je lukt om Duits te begrijpen.
Op het schutblad staan twee motto’s waarvan één in het Engels: The Hero is he who is immovably centred. Van de acht woorden snap je er zeven. Zelf onbewegelijk op de grond is immovably het enige woord wat je niet kent.
Het tweede motto is in het Duits. Je ogen lezen: Die Schriftsteller wirken durch Worte... die Bildhauer aber durch Taten... Van de tien woorden snap je er één: Bildhauer.
Beeldhouwer.
Het woord resoneert met de plaatjes uit het andere boek, dat nog opengeslagen naast je ligt op de koude plavuizen. Beeldhouwen. Het is een uitvergroting van je eigen hobby: Timmeren, knutselen met waardeloos materiaal, Muppets maken van schuimrubber en papier maché. Zelfs vrouwenarbeid als haken en breien is je lief.
Altaid wat fan maken. Van niets naar iets. Wat de natuur van al die creativiteit is weet je echter nog niet. Dat je dat negatief kunt uitleggen zal nog jaren verborgen voor je blijven. De strekking van het motto, dat woord en beeld twee verschillende domeinen zijn, ontgaat je.
Je slaat de pagina om en begint te lezen. Hardop, fonetisch. Verbaasd hoor je hoe er plotseling Duitse woorden uit je eigen mond komen:
Rodin war einsam vor seinem Ruhm. Und der Ruhm, der kam, hat ihn vielleicht noch einsamer gemacht. Denn Ruhm ist schließlich nur den Inbegriff aller Mißverständnisse, die sich um einen neuen Namen sammeln.
De klanken zijn er. De betekenis komt met vertraging binnen, als een mongooltje achter de optocht. Het begrijpen van die betekenis wordt echter alleen gevierd op taalniveau:
Duits is eigenlijk best makkelijk!
Maar de werkelijke betekenis, de relatie tussen Rilkes woorden en het leven van Rodin dat er in wordt samengevat, gaat aan je voorbij.
Wat er daarna gebeurt is a-theatraal, want wat gebeurt er: helemaal niks. Je ligt op de grond voor de boekenkast en zet de twee boeken terug op hun plek. Uit verveling heb je ze ingekeken en ogenschijnlijk even verveeld heb je ze teruggezet.
Wat er echter onder die handeling gebeurt, is dat jij je volledig identificeert met Rodin, wiens werk en leven en roem het tegenovergestelde zijn van de lethargie waarin jij je op dat moment bevindt. Rodin, dat ben ik – denk jij. En als ik het niet ben wil ik het worden. Hem wil ik zijn. Hij wordt je voorbeeld. En dat komt niet alleen door het fotoboek met reprodukties van zijn Taten, maar meer nog door de Worte van Rilke over Rodin. Al heeft het Duits je van de letterlijke betekenis weggehouden, je begrijpt des te beter de inzet van het boek: geschreven vanuit een grenzeloze verering voor het genie Rodin. Zijn genialiteit wordt niet zozeer bevestigd door zijn werk, maar door hoe Rodin door Rilke wordt verheerlijkt.
Had Rilke over voetbal geschreven was je voetballer geworden.
Zo’n soort Ruhm, dat lijkt je wel wat, want einsam dat ben je al. Al kun je de stem van Rilke niet letterlijk verstaan, het is een stem die bij het lezen is gaan resoneren met een gemoedstoestand onder taalniveau. Om er uiteindelijk mee te versmelten. Het is je tweede stem die voor het eerst zijn mond open doet.
Dat moment daar op die vloer bij de onderste plank van de boekenkast, is het moment waarop jij je bewustzijn krijgt ingeblazen.
Het is alleen niet zo dat je opspringt en rondhuppelend om je heen kijkt, alles voor het eerst in werkelijke gedaante ziet, Eureka roept en weet wat je met je leven aan moet. De grote klokken in dat klooster diep in jezelf hangen roerloos stil. Je tweede stem praat op je in op een frequentie die jij met je oren niet horen kan. Je blijft gewoon liggen waar je ligt.
Maar vanaf dat moment ben je gespleten. Niet meer alleen. Want ik ben er ook. Als niemand ziet hoe bijzonder jij bent, zal ik het je vertellen.
Vanaf dat moment daar op de vloer jongleer ik met de eerste, de tweede en de derde persoon enkelvoud om je gebrek van eigenwaarde kunstmatig te compenseren. Permanent. Sta je ’s ochtends op, zeg ik: Wat bijzonder, nu staat hij op. Zal hij scheppen? Voel je je miskend door het uitblijven van complimenten en bevestiging door anderen, zeg ik: wacht maar tot jij beroemd bent, jouw tijd komt nog wel. Ik ben een vertaalmachine. Terwijl jij je verbaasde over Duitse klanken die uit je mond kwamen heb ik die eerste drie zinnen Rilke als volgt in je opgeslagen: Ik was eenzaam voordat ik beroemd werd. En de roem die kwam heeft mij nog eenzamer gemaakt. Want roem is de som van alle misverstanden die zich rondom een nieuwe naam verzamelen.
Die nieuwe naam ben jij.
Je koers is gezet. Beroemd zul je worden. Je zult iets doen, in Gods naam. Alleen beroemd ben je nog niet. Voorlopig ben je een vreemde in je eigen leven. Een toerist die het authentieke van elke situatie vernietigd door zijn eigen aanwezigheid. Jouw drama is dat die woorden waar jij naar leeft voor een ander zijn opgeschreven. Jij hebt ze maar te leen, maar gelooft er in alsof Rilke zich persoonlijk over je heen buigt, daar op de plavuizen vloer bij de onderste boekenplank, en je zal optillen naar de onsterfelijkheid.
You own the statement, but it’s not yours. In plaats van iets dat zich opent en creativiteit laat bloeien, gaat er een wereld voor je dicht.
De wereld.
Dat moment daar op de vloer is het moment waarop jij jezelf van de buitenwereld afsluit. Met dank aan Rilke. Zolang jij je daar niet bewust van bent staat je leven in dienst van dat misverstand. Je gaat naar de kunstacademie, ouwe stijl. Je laat je vijf jaar lang achterhaald onderwijs welgevallen. Je tweede stem sleept je er wel door heen.
Hij kan het mensen. Hier ligt een taak zo groot als de wereld waar hij alleen voor staat. Hij voelt zich geroepen, terwijl hij voorlopig niet meer is dan een onbekende die zijn roem met hard werken in anonimiteit verdienen moet. Een overtuiging, diep in innerlijke rust verankerd, leidt hem de weg. In zijn onpeilbare geduld openbaart zich zijn grote talent en diepe verbondenheid met de natuur – veel verder reikend dan de begrenzing van zijn naam of lichaam – zoals het grote geduld en al het goede van de natuur zelf in het winters niks begint om van daar uit de lange weg naar zomerse overvloed te gaan.
En ondertussen sla je nog geen deuk in een pakje boter.
Blijft de som van alle misverstanden over. Die tweede stem bestaat niet buiten jezelf en wat zij tegen je zegt al helemaal niet.
Godverdomme wat sneu.
Je kunt er allemaal veel over zeggen, en geniaal of niet, het beste aan Rilke en Rodin en God is toch dat ze voorbij zijn. Bange mannen. Demodé. Passé. Fini. Niet meer aan de hand.
Nu jij nog.
Mocht je zelfmoord overwegen, ik kom niet op je begrafenis.